Xavier Roelens, een eigengereide Vlaamse dichter die al meer dan tien jaar aan de weg timmert, koos niet voor de gebaande paden in zijn introductielezing over poëzie. In het kader van Gedichtendag kwam Roelens (Rekkem, 1976) in een poëtische aflevering van Boterhammen in de Bib vertellen over zijn persoonlijke relatie met de dichtkunst - en deed dat met verve.
Het begon als puber, Xavier was een jaar of zestien, in de poësis. Voor de klas mocht hij het sonnet 'Wijding aan mijn vader' van Karel van de Woestijne voordragen. Het deed hem voor het eerst nadenken over de kwaliteit van taal. Het zette hem aan tot zijn eerste eigen versregels die hem kwamen aangewaaid tijdens het fietsen van school naar huis. Regels die, met de blik van nu, taalfouten bevatten, maar dat deerde toen niet.
Tastend, zoekend, met veel handgebaren, liet Roelens de dichters aan bod komen die hem een wereld hadden opengelegd. De onvermijdelijke Herman de Coninck, met de parlandopoëzie van Vingerafdrukken, was belangrijk. Hij was een van de eerste dichters die ontdekt werden in de bibliotheek. (De hele rit lang bleef Roelens erop hameren hoe belangrijk de openbare bibliotheek is voor de poëzieliefhebber).
Een echte "autostrade" werd geopend door Lucebert, de keizer van de Vijftigers, de dichter die "de ruimte van het volledige leven" in een gedicht wou opnemen. Zijn verzamelde verzen springen van het ene gevoel op het andere, ook binnen één gedicht. De gulzigheid van Luceberts taal en de reikwijdte van zijn onderwerpen spraken Roelens aan en zouden zijn eigen poëzie beïnvloeden.
Roelens debuteerde in 2007 met Er is een spookrijder gesignaleerd, een bundel compacte, vormvaste gedichten geïnspireerd op Stèles van Victor Segalen. Hoe anders is Stormen, olielekken, motetten (2012) - een uitzinnige bundel over biodiversiteit, met allerlei typografische vondsten en gedichten vol citaten die het midden houden tussen poëzie en proza.
Paul van Ostaijen comes to mind, en inderdaad, ook hij was belangrijk voor Roelens. Hij leerde hem kijken naar poëzie, de aanblik van een gedicht ook te zien als een beeld dat iets kan vertellen. Ook hoe Van Ostaijen tekstflarden uit de oorlog letterlijk in zijn gedichten opnam - de oorlog liet zien in plaats van de oorlog op te roepen - was een openbaring.
Een hedendaagse dichter die experimenteert met typografie en waar Roelens zich mee verwant voelt is de Nederlander Tonnus Oosterhoff. Roelens stond zelf in voor de vormgeving van het binnenwerk van zijn tweede bundel en wees erop hoe je instrument - schrijven in InDesign, niet in Word - de vorm van je gedichten in een bepaalde richting stuurt. Niets is onschuldig.
De voorlaatste dichter die Roelens midscheeps raakte was Jeroen Mettes - de jonge, beloftevolle essayist die op zijn blog Poëzienotities gedichten diepgravend besprak en aandacht opeiste voor poëzievormen die in de Lage Landen nagenoeg onbekend zijn, zoals het lange prozagedicht. Roelens liet de cassette zien waarin N30 is opgenomen, het lange gedicht dat postuum (Mettes pleegde zelfmoord in 2006) werd gepubliceerd.
Ook Mettes schaamde er zich niet voor om allerlei zaken van buitenaf op te nemen in zijn poëzie, van de hak op de tak te springen zoals het leven zelf en de lezer - zonder handleiding - het resultaat te laten ervaren. Een mens is immers meer dan ratio alleen - een gedicht moet je eerst ondergaan of beleven.
Ook Roelens probeert in zijn poëzie de stem, de stemmén van de ander in zijn gedichten te betrekken. Het meest zal hij dat doen in zijn laatste bundel, die als het goed is dit jaar nog verschijnt. Daarin worden de vroegste jeugdherinneringen van tientallen mensen verwerkt: "Ik haal teksten van buitenaf, ik trek ze door mij en zie wel wat er weer naar buiten komt."
Afgesloten werd er met een knipoog naar de roots. Met Guido Gezelle. ''t Er viel 'ne keer', een van de mooiste gedichten in het West-Vlaams. Roelens is overigens een begenadigd voordrager van poëzie - eigen of andermans poëzie. Iemand die wat theater in zijn presentatie niet schuwt. De tijd dat gedichten per definitie stonden voor verstilling en bezinning ligt gelukkig al een tijdje achter ons.
Het begon als puber, Xavier was een jaar of zestien, in de poësis. Voor de klas mocht hij het sonnet 'Wijding aan mijn vader' van Karel van de Woestijne voordragen. Het deed hem voor het eerst nadenken over de kwaliteit van taal. Het zette hem aan tot zijn eerste eigen versregels die hem kwamen aangewaaid tijdens het fietsen van school naar huis. Regels die, met de blik van nu, taalfouten bevatten, maar dat deerde toen niet.
Tastend, zoekend, met veel handgebaren, liet Roelens de dichters aan bod komen die hem een wereld hadden opengelegd. De onvermijdelijke Herman de Coninck, met de parlandopoëzie van Vingerafdrukken, was belangrijk. Hij was een van de eerste dichters die ontdekt werden in de bibliotheek. (De hele rit lang bleef Roelens erop hameren hoe belangrijk de openbare bibliotheek is voor de poëzieliefhebber).
Een echte "autostrade" werd geopend door Lucebert, de keizer van de Vijftigers, de dichter die "de ruimte van het volledige leven" in een gedicht wou opnemen. Zijn verzamelde verzen springen van het ene gevoel op het andere, ook binnen één gedicht. De gulzigheid van Luceberts taal en de reikwijdte van zijn onderwerpen spraken Roelens aan en zouden zijn eigen poëzie beïnvloeden.
Roelens debuteerde in 2007 met Er is een spookrijder gesignaleerd, een bundel compacte, vormvaste gedichten geïnspireerd op Stèles van Victor Segalen. Hoe anders is Stormen, olielekken, motetten (2012) - een uitzinnige bundel over biodiversiteit, met allerlei typografische vondsten en gedichten vol citaten die het midden houden tussen poëzie en proza.
Paul van Ostaijen comes to mind, en inderdaad, ook hij was belangrijk voor Roelens. Hij leerde hem kijken naar poëzie, de aanblik van een gedicht ook te zien als een beeld dat iets kan vertellen. Ook hoe Van Ostaijen tekstflarden uit de oorlog letterlijk in zijn gedichten opnam - de oorlog liet zien in plaats van de oorlog op te roepen - was een openbaring.
Een hedendaagse dichter die experimenteert met typografie en waar Roelens zich mee verwant voelt is de Nederlander Tonnus Oosterhoff. Roelens stond zelf in voor de vormgeving van het binnenwerk van zijn tweede bundel en wees erop hoe je instrument - schrijven in InDesign, niet in Word - de vorm van je gedichten in een bepaalde richting stuurt. Niets is onschuldig.
De voorlaatste dichter die Roelens midscheeps raakte was Jeroen Mettes - de jonge, beloftevolle essayist die op zijn blog Poëzienotities gedichten diepgravend besprak en aandacht opeiste voor poëzievormen die in de Lage Landen nagenoeg onbekend zijn, zoals het lange prozagedicht. Roelens liet de cassette zien waarin N30 is opgenomen, het lange gedicht dat postuum (Mettes pleegde zelfmoord in 2006) werd gepubliceerd.
Ook Mettes schaamde er zich niet voor om allerlei zaken van buitenaf op te nemen in zijn poëzie, van de hak op de tak te springen zoals het leven zelf en de lezer - zonder handleiding - het resultaat te laten ervaren. Een mens is immers meer dan ratio alleen - een gedicht moet je eerst ondergaan of beleven.
Ook Roelens probeert in zijn poëzie de stem, de stemmén van de ander in zijn gedichten te betrekken. Het meest zal hij dat doen in zijn laatste bundel, die als het goed is dit jaar nog verschijnt. Daarin worden de vroegste jeugdherinneringen van tientallen mensen verwerkt: "Ik haal teksten van buitenaf, ik trek ze door mij en zie wel wat er weer naar buiten komt."
Afgesloten werd er met een knipoog naar de roots. Met Guido Gezelle. ''t Er viel 'ne keer', een van de mooiste gedichten in het West-Vlaams. Roelens is overigens een begenadigd voordrager van poëzie - eigen of andermans poëzie. Iemand die wat theater in zijn presentatie niet schuwt. De tijd dat gedichten per definitie stonden voor verstilling en bezinning ligt gelukkig al een tijdje achter ons.
0 reactie(s):
Een reactie posten